Tijdens de conferentie afgelopen vrijdag ontspon zich een aardige discussie over welk soort organisatie nu het beste in staat is om te zorgen voor de duurzame toegang tot digitale researchdata. Een aantal bibliotheken ziet daarin een nieuwe rol, getuige de lezing van Maria Heijne uit Delft over het 3TU.datacentrum in oprichting. Want juist bibliotheken hebben datamanagementkennis in huis.
Maar, zo bracht een wetenschapper van het Max Planck Instituut (Nijmegen) in, die redenering klopt niet, want de datamanagementsystemen van bibliotheken kun je niet zo maar kopiëren naar de wetenschap. Alleen wetenschappers zelf kunnen die datasystemen bedenken die bij hun discipline passen. Dat hebben ze dan ook gedaan in veel disciplines.
Maar daar ontbreekt het vaak weer aan de broodnodige continuïteit, ook qua financiering. Menige promovendus laat na zijn afstuderen zijn bestanden in voor anderen onbegrijpelijke toestand achter. Juist bibliotheken bieden weer een beter langetermijnperspectief (zo schreef ikzelf onlangs in LIBER Quarterly).
En data-archieven als DANS? Die kunnen goed werken voor statische bestanden, zo betoogde een onderzoeker, maar de wetenschap zelf is c.q. wordt steeds dynamischer. Voor dat soort bestanden heeft DANS nog geen oplossingen. We komen hier op het gecompliceerde terrein van het records continuüm - dataverzamelingen waarop gelijktijdig verschillende (juridische & organisatorische) regimes van toepassing zijn.
Duidelijk is wel dat bibliotheken of datacentra die onderzoeksdata duurzaam toegankelijk willen gaan maken zeer nauwe samenwerking moeten zoeken met de onderzoekers waarmee en waarvoor ze werken. Want de eisen kunnen per discipline, soms zelfs per onderzoeksteam verschillen - en het kan nooit de bedoeling zijn dat de eisen van duurzame data-opslag de creativiteit van het onderzoek zelf gaan belemmeren.